[Gastcolumn voor ‘Trefzeker’]
Jaren lang was Emma Veenstra redactioneel coördinator van de lokale weekbladen De Bijlmer Courant, De Diemer Courant en De Duivendrechter. Dag en nacht op pad als verslaggever, leerde ze het stadsdeel van hoog tot laag kennen. Sinds 1980 werkt ze als eindredacteur/voorlichter bij hetAcademisch Medisch Centrum in Zuidoost.
“Leedvermaak is geen vermaak” luidt het spreekwoord. Ik ben het daar niet mee eens. Toen ik in 1989 naar Holendrecht verhuisde, vielen mij voornamelijk meewarige blikken ten deel. Amsterdam Zuidoost nota bene! Wie ging dáár nou vrijwillig naartoe? Ik dus, inclusief mijn twee kleine knulletjes van zes en anderhalf. Volgens de buitenwacht was hun toekomst hiermee definitief bezegeld: ze zouden opgroeien voor galg en rad.
Zelf verheugde ik mij juist op alles: de korte afstand naar mijn werk; het mooie huis (met tuin!) dat je nergens anders voor zo’n zacht prijsje kon krijgen; het veilige gevoel dat ik in geval van nood direct bereikbaar was voor mijn kinderen. Vooral mijn oudste heeft daar de eerste jaren royaal gebruik van gemaakt. Zodra hem op school ook maar íéts niet zinde, stormde hij verontwaardigd mijn kantoor binnen om een traan te komen persen. Nog een hele toer als je je heimelijk al verheugt op het sausijzenbroodje-voor-de-troost!
Gelukkig was hij niet het enige pittige temperamentje in zijn klas. Wat wil je, op een school met zoveel nationaliteiten! Een heel verschil met ons vroegere dorpje Maarn,. Daar was hij het enige donkere jongetje in de klas, de enige met een Surinaamse vader. Het was dus wel even afkicken na die verhuizing. Ineens viel hij helemaal niet meer op!

“Oh, dáár!”
Inmiddels is hij negentien. Mijn familie verstaat hem nauwelijks meer. Het bekakte Maarns heeft plaats gemaakt voor de taal van Zuidoost. Een soort Koeterwaals met flarden Surinaams, Antilliaans en andere, niet nader te traceren elementen. Het begon als een grap: “Ik Wéét Waar je huis Woont; ik Wéét Waar je bed slaapt!” Lachen was dat. Maar ja, nu Wéét hij niet beter meer… Wel hoe je moksi meti klaarmaakt, de streetdance doet en op een djembé trommelt. Van hem heb ik geleerd dat fatoes breken staat voor grappen maken en dat hij, als hij de stad in is geweest, naar fôto is gegaan. Dankzij de metro zit hij zó in de binnenstad.
Zelf kom ik daar niet vaak meer. Hier gebeurt genoeg! Het winkelcentrum vanaf de Arena wordt steeds mooier. En ’s zomers al die muziekfestivals… Ook fiets ik graag door het Gaasperpark, zo gevarieerd en zo groot (nog wel…?) dat je je nimmer hoeft te vervelen. En oh, ironie, de buitenwereld begint het ook te ontdekken. Dat merk je aan de prijzen van de huizen. Vrienden die het eindelijk ‘wagen’ langs te komen, verslikken zich bijna als ze zien hoe riant we hier wonen, met zoveel groen.
Laatst zat ik, als lid van de Postcodeloterij, met mijn kinderen alvast de tien miljoen te verdelen – voor het geval dat. Mijn jongste ging direct in de aanval: “Jij wil natuurlijk weer een villa”. Diepe zucht. Dan, toegeeflijk: “Oké, verbouwen mag, zolang we maar niet verhuizen!”
Dat bedoel ik nou met leedvermaak: ons krijgen ze hier niet meer weg.
[Gastcolumn voor Trefzeker, Nieuwsbrief voor woningbouwcorporaties van Kolschoot Personeelsdiensten, over ‘wonen en werken in Zuidoost’, mei 2002]